Stel je voor: je rijdt ontspannen op de snelweg, 120 kilometer per uur, radio aan, ramen open. De zon schijnt, het wegdek is kurkdroog en alles voelt veilig. Tot ineens een onwerkelijk obstakel opduikt dat je hartslag in één klap omhoogjaagt.
Op de linkerbaan ligt een fiets. Geen mens in de buurt, geen waarschuwingsborden, geen verklaring. Gewoon een fiets, pontificaal midden op het asfalt. Alsof iemand hem daar bewust heeft neergelegd. Een dashcam legde het absurde tafereel vast, en de beelden zijn even ongelooflijk als angstaanjagend.
Aanvankelijk lijkt er niets aan de hand: een auto rijdt vlot mee met het overige verkeer, de situatie is doodnormaal. Tot plots die fiets in beeld komt, stil, dreigend, als een val in een videogame. Beelden als deze herinneren eraan dat zelfs op de snelweg niets vanzelfsprekend is.
De grootste schrik zit in wat er had kúnnen gebeuren. Eén seconde afgeleid – een blik op de navigatie, een hand achterom naar een kind op de achterbank – en je rijdt er frontaal overheen. Bij snelheden boven de honderd is dat vragen om ellende.
Wie denkt dat het bij een lekke band blijft, vergist zich. De onderkant van een auto is kwetsbaar: ophanging, bumper, olieleidingen, alles kan geraakt worden. En erger nog, instinctief uitwijken is een reflex die vaak fataal eindigt, met kettingbotsingen of vangrails als gevolg.