“Mam,” fluisterde hij. “Ik heb de weg naar huis gevonden. En ik heb de liefde doorgegeven.”
Maar het leven brengt meer dan alleen vreugde.
Een jaar later kreeg Zulfia-apa een beroerte. Artsen zeiden dat ze een reis naar de stad niet zou overleven. Timur gaf niet op. Hij nam een dokter mee, huurde hulp in, gaf haar te eten, maakte haar schoon en las haar voor.
Elke keer fluisterde hij:
“Dit is voor jou, mam. Voor wat ik toen niet kon…”
Toen, op een dag, kwam hij.
De man die Timur jarenlang niet bij naam wilde noemen.
Zijn vader.
Ouder, gebogen, netjes gekleed. Hij kwam met de bus en stopte bij de poort.
“Jij…?” Timur stond in de deuropening.
Ik hoorde dat je een goed mens bent geworden. Ik vraag niets. Ik wilde je gewoon even zien. Zelfs van een afstandje.
Timur zei niets. Hij opende alleen de poort.
Kom binnen. Mam heeft tot het einde op je gewacht. Nu begrijp ik waarom ze vergaf – zelfs zonder te antwoorden.
Zijn vader kwam er niet wonen. Maar hij kwam wel op bezoek. Hij hielp in de tuin. Hij dronk thee. Ze spraken niet over het verleden, maar over het heden. En dat was genoeg.
Jaren verstreken. Timur werd ouder. Zijn haar werd grijs. Zijn stappen werden trager. Maar elke ochtend opende hij de poort – voor de zekerheid.
“Waarom?” vroeg iemand ooit.
“Want er moeten altijd deuren open blijven,” antwoordde hij. “Anders vergeet het hart hoe het moet kloppen.”
Timurs laatste dagen waren rustig. Hij verliet het dorp nooit. Daar vonden ze hem. Daar begroeven ze hem.
Het dorp werd stil – niet omdat hij weg was, maar omdat ze hem begrepen: hij had hun geleerd te hopen, te vergeven en te blijven.
Op de steen bij het graf van Raniya en Timur staan de volgende woorden gegraveerd:
“Soms is de weg naar huis de weg naar jezelf.”
En iedereen die ze leest, is een klein beetje veranderd.
Iets dichter bij huis.
Een beetje dichter bij wie ze zijn.