Elke ochtend, voordat zijn dienst begon, herinnerde hij zich haar woorden. Ze werden niet alleen een herinnering aan zijn schuldgevoel, maar ook een les: om mens te zijn.
De lente kwam plotseling. De sneeuw smolt snel en al snel verschenen er boeketten sneeuwklokjes bij de bushaltes – grootmoeders die ze verkochten, drie bloemen in cellofaan verpakt. Hij begon hun gezichten te herkennen, begroette hen, hielp hen in de bus. Soms glimlachte hij alleen maar – en zag hoeveel het voor hen betekende.
Hij heeft die grootmoeder echter nooit meer gezien.
Hij zocht haar elke dag. Vroeg rond, beschreef haar. Iemand zei dat ze misschien vlakbij de begraafplaats woonde, voorbij de brug. Hij ging er zelfs een paar keer heen op zijn vrije dag – zonder uniform, zonder de bus. Gewoon lopend. Zoekend.
En op een dag vond hij een bescheiden houten kruis met een foto in een ovale lijst. Diezelfde ogen.
Hij bleef daar lange tijd staan, zwijgend. De bomen fluisterden boven hem, het zonlicht filterde door de takken.
De volgende ochtend lag er een klein boeketje sneeuwklokjes op de voorbank van zijn bus. Hij had ze zelf geplukt. Ernaast legde hij een kartonnen bordje dat hij zelf had uitgeknipt:
“Voor hen die vergeten zijn. Maar die ons nooit vergeten zijn.”
Passagiers lazen het bord zwijgend. Sommigen glimlachten. Sommigen lieten een muntje op de stoel liggen. En de chauffeur vervolgde gewoon zijn weg. Langzamer, voorzichtiger. Soms stopte hij iets eerder – zodat een oma hem kon inhalen.
Want nu begreep hij: elke oma is iemands moeder. Elke glimlach is iemands bedankje. En elk “slechts een paar woorden” kan iemands leven veranderen.