De dagen verstrijken, de stilte rekt zich uit als een touw dat elk moment kan breken. Maar Bella geeft niet op. Op een nacht begon ze langdurig voor de poort te blaffen, zonder te stoppen, haar ogen gericht op de mist die de straat omhulde. Sylvain vertrekt bezorgd. En daar, aan het einde van het steegje… een silhouet.
Een man loopt langzaam, uitgeput, zijn gezicht getekend door dagenlang ronddwalen, maar zijn ogen vullen zich met een bekend licht. Dit is Arnold.
Hij wankelt. Bella rent naar hem toe en springt tegen zijn borst. Hij valt op zijn knieën, met zijn armen uitgestrekt. Sylvain komt aanrennen, zijn hart bonkt. Ze omhelzen elkaar langdurig. Geen woorden. Het zijn de eenvoudige gebaren van een herontdekte vader, van een zoon die begrijpt dat niets voorbij is.
Arnold vertelt. Toen hij wakker werd in het mortuarium, was hij niet dood. Gewoon verlamd, in een staat van opgeschort bewustzijn. Een bange werknemer nam hem mee naar buiten, uit angst voor een medisch schandaal. Hij werd anoniem afgeleverd bij een daklozenopvang, zwierf rond en verloor een paar dagen lang zijn geheugen. Stukje bij beetje kwamen er weer stukjes en beetjes terug. Zijn zoon. Zijn huis. Prachtige dame.
Pas dankzij de kranten – en de voorpagina over een lege kist en een uitzonderlijke hond – begreep hij het: er werd naar hem verwacht.
Tegenwoordig is er in het ouderlijk huis weer een plekje voor hem vrijgehouden. Zijn favoriete stoel. Avondeten, voor drie. Het gelach van zijn vrouw was luider dan verwacht. En Bella lag nog steeds aan zijn voeten, alsof ze hem nooit was kwijtgeraakt.
Sylvain kijkt naar zijn vader, oud maar staande, waardig ondanks de afgrond die hij is overgestoken. Deze hond, dacht hij, had niet zomaar een lichaam gevonden. Hij bracht een vader terug. Een pilaar. Een verhaal.
En misschien wel een wonder.