Afbeelding uitsluitend ter illustratie.
“David was zestien,” mompelde ze.
Op een avond waren we een ijsje aan het halen. Het was gewoon iets simpels, stoms. Jack reed. David zat op de achterbank en we lachten. Het was een leuke dag geweest.
Ze hield op en slikte moeizaam.
“We hadden die kerel niet zien aankomen.”
Mijn borstkas kromp ineen. Ik zei niets. Ik liet haar gewoon haar gang gaan.
Er viel een stilte tussen ons.
“Ik weet nog dat ik schreeuwde,” fluisterde ze. “Ik weet nog dat ik David in mijn armen hield. Hij was nog warm. Nog steeds daar. En toen… was hij er niet meer.”
Ik voelde mij ziek.
Daarna was ik nergens meer goed in. Ik verloor mijn baan. Ik liep achter met mijn betalingen. Ik nam geen telefoontjes meer aan. Ik kon me nergens meer druk om maken. Op een dag knipperde ik met mijn ogen en was alles weg. Mijn huis. Mijn carrière. Mijn leven.
“Dat is… verwoestend,” zei ik zwakjes.
“En ik liet het gewoon gebeuren.”
Dorothy keek me aan, haar scherpe ogen vulden zich met iets dieps en onleesbaars.
“Dit is te veel, Henry,” zei ze.
Afbeelding uitsluitend ter illustratie.
“Dit is niet genoeg, Dorothy,” antwoordde ik.
“Ze is… anders dan ik had verwacht,” gaf Sandra toe.
“Ze is scherp. En aardig. En eerlijk gezegd? Ze heeft een betere grammatica dan wij beiden samen.”
“Ik zei het toch,” grijnsde ik.
Binnen een paar maanden had ze een baan bij de plaatselijke bibliotheek. Binnen een jaar had ze haar eigen kleine appartement.
Op een avond bezocht ik haar nieuwe huis. Er stond een kop thee voor me klaar en haar boeken stonden netjes op planken.
“Je hebt het gehaald, Dorothy,” zei ik. “Dit is alles.”
vervolg op de volgende pagina