Ik was vergeten hoe het was om te ademen zonder om de paar seconden mijn telefoon te checken. Mijn zus had me bijna het vliegtuig in geduwd, bewerend dat ik even pauze nodig had van het runnen van mijn softwarebedrijf.
Ik verbleef drie dagen in dit kleine kustplaatsje. Hoewel de aantrekkingskracht ervan evident was (verweerde boulevards en met zout besproeide bedrijven), voelde ik me er toch niet op mijn gemak.
Die ochtend besloot ik een deel van mijn rusteloze energie kwijt te raken door door de vredige straten te gaan rennen.
“Meneer, wacht! Meneer! Ik ken u!”
Een klein meisje, ik denk dat ze acht jaar oud was, rende op me af, haar wilde lokken dansten met elke stap die ze zette.
“Meneer, kom mee! Naar mijn moeder! Kom mee!”
Zachtjes maar vastberaden trok ik mijn hand terug, terwijl er alarmbellen in mijn gedachten rinkelden. “Wacht even, kleintje. Hoe heet je? En hoe ken je me?”
“Ik heet Miranda! Jouw foto zit in de portemonnee van mijn moeder! Ik zie hem de hele tijd!”

“Miranda, dat is… dat is onmogelijk. Ik ken hier niemand.”
“Jawel hoor! Je kent mijn moeder!”
“Wie is je moeder? En waarom zou ze mijn foto hebben?”
vervolg op de volgende pagina