Toen het leek alsof alles verloren was, verscheen ze…”
De kleine ziekenhuiskamer was in het halfdonker gehuld. Het zwakke licht van het nachtlampje verlichtte het gezicht van de tiener nauwelijks. Ze was amper vijftien, maar het lot had haar al beproevingen bezorgd die zelfs een volwassene zouden hebben gebroken. Katja was na een vreselijk ongeluk zonder ouders achtergebleven, haar huis was een internaat en nu een ziekenhuis. Een scherpe pijn in haar hart bracht haar hierheen, naar de stadskliniek. De artsen bestudeerden de documenten, de testresultaten… en trokken zich terug.
“De prognose is uiterst ongunstig. Een operatie is vrijwel onmogelijk. Ze zal de narcose niet overleven. Het heeft geen zin,” zei een van de artsen, terwijl hij vermoeid zijn bril afzette.
“En wie tekent de toestemming? Ze heeft niemand. Niemand om op haar te wachten, niemand om later voor haar te zorgen,” voegde de verpleegster er met een diepe zucht aan toe.
Katja hoorde elk woord. Ze lag onder een deken en probeerde haar tranen te bedwingen. Ze had geen kracht meer om te huilen – alles vanbinnen leek versteend. Ze was het vechten gewoon moe.

Twee dagen verstreken in gespannen afwachting. Artsen liepen langs haar afdeling, bespraken haar geval, maar er werd geen beslissing genomen. En toen, op een stille nacht, toen het ziekenhuis volkomen stil was, kraakte de deur van de afdeling. Een oudere verpleegster kwam binnen. Haar handen waren gerimpeld, haar gewaad was vaal, maar haar ogen straalden van de warmte die Katja voelde zonder haar ogen te openen.
– Hallo lieverd. Wees niet bang. Ik ben hier. Laat me even bij je zitten, oké?
Katja opende langzaam haar ogen. De vrouw ging naast haar zitten, pakte een klein icoontje en legde het op het nachtkastje. Toen begon ze zachtjes een gebed te fluisteren. Daarna veegde ze voorzichtig het zweet van het voorhoofd van het meisje met een oude zakdoek. Ze stelde geen vragen, zei niets onnodigs. Ze was er gewoon.
vervolg op de volgende pagina