Ik pakte het op zonder er al te veel bij na te denken, denkend dat het een advertentie was, een flyer. Maar toen ik de afbeelding zag, voelde ik me duizelig. Het toont twee mensen aan een meer. Ik. En een man. Ik zit, met een rode sjaal in mijn haar, mijn voeten in het water, lachend. De man kijkt me aan. Intens. Alsof hij me al eeuwen kent. Ik herinner me deze scène niet. En toch, deze sfeer, deze setting… ze komen me bekend voor. Ik draaide de foto om. Op de achterkant stond met de hand geschreven: “15 juli 2016 – Meer van Annecy. Je beloofde me dat we elkaar hier zouden ontmoeten. Ik ben degene die op je wachtte.” — G. Mijn hart begon te bonzen. Ik ben vandaag 29. In 2016 was ik 20. Dat jaar ging ik alleen op reis. Een zoete zomer, vol stiltes en vluchtige ontmoetingen. Ik herinnerde me een jongen. Gabriel, misschien? Een naam die als een mist bij me terugkomt. Een diepe stem, een heldere nacht, een belofte. Maar ik herinnerde me die foto niet. Ik weet niet dat hij gemaakt is. En ook niet dat hij er langer dan één nacht bleef.
Obsessie treedt in
Ik stond daar minstens een uur in mijn gang, starend naar de afbeelding alsof die op het punt stond tot me te spreken. Daarna bracht ik de nacht door met erdoorheen te snuffelen. Mijn oude e-mails, mijn oude accounts, mijn verwijderde foto’s, mijn WhatsApp-gesprekken. Niets. Geen spoor van Gabriel. Geen vergelijkbare kiekjes. Niemand leek zich hem te herinneren, zelfs mijn vrienden niet, aan wie ik het de volgende dag schuchter vroeg. En toch bestaat deze foto. En iemand heeft hem onder mijn deur achtergelaten. Waarom nu? Waarom na acht jaar? Wie kijkt er naar me? Is dit toeval, een slechte grap? Mijn geest fluistert iets anders. Een opkomend verlangen. Een onbedwingbare behoefte om te weten. Om te begrijpen. Om terug te keren naar waar het misschien allemaal begon.
De bank, het mos en de afwezigheid
Overmorgen boek ik een ticket naar Annecy. Ik kom de dag voor 15 juli aan en verblijf in een klein hotelletje aan het meer. De nacht is kort, doorspekt met onzekere herinneringen. Bij zonsopgang kleed ik me snel aan en ga naar de exacte plek waar de foto, volgens de foto, is genomen. Daar staat de bank. Van steen. Bedekt met mos. En midden in het gegraveerde, bijna vervaagde hout lees ik deze letters: “G & E.” Mijn hart zinkt me in de schoenen. Ik wacht. Ik kijk naar de voorbijgangers. Ik bestudeer elk silhouet. De wind waait zachtjes over het water. Ik blijf twee uur. Drie. Niemand. Eindelijk sta ik op. Ik heb een briefje geschreven, voor de zekerheid. Ik leg het onder een kiezelsteen op de bank. “Ik was er. Misschien te laat. Misschien te vroeg. Maar ik was er.”
Een spoor in de schaduwen
vervolg op de volgende pagina