Vriendelijkheid heeft vaak de neiging om terug te keren, zelfs wanneer je het het minst verwacht. Voor een oudere leraar zette een simpele beslissing om een worstelende jongen te helpen op een ijskoude winterdag een reeks gebeurtenissen in gang die jaren later aan het licht zouden komen.
De sneeuw viel in zachte, gestage vlokken neer, bedekte de straten met een witte deken en dempte de gebruikelijke geluiden van de drukke stad.

In een klein, warm eetcafé zat meneer Harrison, een gepensioneerde leraar met vriendelijke ogen en een hoofd vol dunnend grijs haar, bij het raam. Een dampende kop koffie stond op tafel naast zijn versleten exemplaar van “To Kill a Mockingbird”.
Meneer Harrison sloeg een bladzijde om en keek af en toe op om te zien hoe de mensen snel langs het raam liepen.
Hij vond deze plek prettig. Het was er rustig, warm en vertrouwd. Hij zag de deur van het restaurant met een scherp rinkelen openzwaaien. Een jongen stapte binnen, rillend en stampend met zijn voeten, in een poging de kou van zich af te schudden.

De jongen kon niet ouder dan dertien zijn geweest. Hij droeg een dun, oversized jasje, zo eentje die misschien wel een paar keer te vaak doorgegeven was, en schoenen die twee maten te groot leken. Zijn wangen waren rood van de kou en zijn donkere haar plakte aan zijn voorhoofd, nat van de smeltende sneeuw.
Meneer Harrison liet zijn boek iets zakken en kneep zijn ogen tot spleetjes in een stille observatie.
De jongen bleef even bij de deur staan voordat hij de automaat in de hoek zag. Hij liep er langzaam en aarzelend naartoe en greep in zijn zakken. Na wat gepruts haalde hij er een handvol munten uit en telde ze.

Het was niet genoeg. De schouders van de jongen zakten in en hij keek nerveus om zich heen.
Meneer Harrison vouwde zijn boek op en legde het neer. Hij nam een slok van zijn koffie en keek de jongen aandachtig aan.
“Pardon, jongeman,” riep hij zachtjes.
De jongen verstijfde en keek om, zijn gezicht een mengeling van achterdocht en verlegenheid. “Ja?”
de volgende pagina